Egypte in de prehistorie

Al 300.000 jaar geleden woonden er mensachtigen in wat we nu Egypte noemen. Er stroomde toen een Oernijl, de voorloper van de huidige Nijl, door de Westelijke Woestijn. Langzaam verplaatste de rivier zich richting het oosten, waardoor resten van deze vroegste bewoning slecht bewaard zijn gebleven. In miljoenen jaren had de rivier zich een weg gesleten door het woestijnplateau. Bij het huidige Khartoum in Sudan kwamen de Witte en Blauwe Nijl bij elkaar, en ten noorden van Caïro vertakt de rivier zich in de vorm van een delta. Wel was het klimaat van Egypte in de prehistorie anders dan nu.

De moderne loop van de Nijl (© BBC)

Uit het Vroegpaleolithicum (rond 300.000 v.Chr.) zijn vuurstenen werktuigen gevonden. Dit worden bifaciale werktuigen genoemd omdat ze aan twee kanten bewerkt zijn. Ze werden waarschijnlijk gebruikt door de mensensoort Homo erectus, die aan jagen-verzamelen deed. In Wadi Halfa in het noordelijkste puntje van Sudan zijn werktuigen gevonden die gemaakt zijn met de Levallois-techniek. Daarbij werden vuursteenknollen (die zich vormen in kalksteen) zodanig bewerkt dat een grote kling afgeslagen kan worden, handig om bijvoorbeeld als mes te gebruiken.

Tijdens het Middenpaleolithicum (248.000-38.000 v.Chr.) werd het droger in Egypte. Bronnen in de Westelijke Woestijn droogden op waardoor groepen jagers-verzamelaars meer naar de Nijl te trokken. Men verzamelde planten en jaagde op gazelles en hazen. Uit 53.000 v.Chr. is mogelijk de eerste moderne mens bekend, die begraven lag bij Taramsa Hill in het zuiden van Egypte.

Het Bovenpaleolithicum (38.000-22.000 v.Chr.) wordt gekenmerkt door extreme droogte. Alleen de Nijl en de oases zorgden voor watertoevoer. De Homo sapiens is nu de heersende mensensoort, die efficiënt met vuursteen omging en zijn doden ging begraven met grafgiften. Bij Nazlet Chater in Midden-Egypte zijn twee zulke graven met grafgiften gevonden, namelijk een bijl en struisvogeleieren.

Uit het Laatpaleolithicum (19.000-6000 v.Chr.) zijn veel vindplaatsen in het zuiden van Egypte bekend. Verschillende culturen zijn te herkennen aan hun vuursteengebruik. Zo werden in de eerste periode veel microlieten gebruikt: kleine vuurstenen afslagen die je bijvoorbeeld in een harpoen kon verwerken. In de wadi’s (drooggevallen rivierbeddingen) ontstonden meren met veel leven eromheen. In Wadi Kubbaniya werd veel vis gevangen. Men legde voedselvoorraden aan door de vis te roken. Er werd gejaagd op oerossen, hartenbeesten en gazelles. Maar ook ging men knollen vermalen tot eetbare pasta. Het opslaan van voedsel leidde tot verschillen in sociale status en het onstaan van privé-bezit.

Aan het eind van het Laatpaleolithicum werd het klimaat natter en vonden er veel overstromingen plaats. Deze periode wordt de tijd van de ‘Wilde Nijl’ genoemd (11.000-10.000 v.Chr.). In Gebel Sabaha werden doden begraven op hun linkerzijde met de benen opgetrokken. Aan botten met vuursteenpunten erin is te zien dat niet iedereen een natuurlijke dood stierf. Er was dus waarschijnlijk sprake van conflict tussen verschillende groepen. Mogelijk omdat er in deze periode minder geschikt leefgebied voorhanden was. Bij El-Hosj en Qurta in het zuiden van Egypte worden rotstekeningen gemaakt van woestijnvee en visfuiken.

Rotskunst in Qurta

Het Neolithicum (8800-4700 v.Chr.) is een belangrijke periode in de geschiedenis van de mens. Voor het eerst gaat men gedomesticeerde dieren houden en aardewerk maken. Uit sites als Nabta Playa weten we dat men vee hield, maar ook nog jaagde. Aardewerk uit deze tijd bestaat uit simpele schalen versierd met stippellijnen en ingekraste patronen. Er zijn hutten en opslagputten gevonden.

In de Nijlvallei bleef men nog een tijdje jagen, verzamelen en vissen. Bij El-Kab in Midden-Egypte viste men ook op de Nijl, waarschijnlijk met boten. In de Oostelijke Woestijn bij Quseir vinden we de eerste sporen van het gedomesticeerde schaap en de geit (ca. 6000-5500 v.Chr.).

Uit de Westelijke Woestijn kennen we twee verschillende soorten vindplaatsen: nederzettingen en zogeheten ’task-sites’, waar vuursteenproductie, veehouderij of jacht plaatsvond. In Nabta Playa rond 5000 v.Chr. bouwde men de eerste kalender of sterrenwijzer in de vorm van een kring stenen.

De ‘kalender’ van Nabta Playa

De Fayum-oase was een belangrijke plaats waar een eigen cultuur ontstond. Er zijn graansilo’s teruggevonden en gedomesticeerde graan en vlas. Daarnaast bleef het houden van vee (o.a. schapen en geiten) en visvangst belangrijk. Ook vond er voor het eerst handel plaats: voorwerpen van ver weg zoals schelpen en stenen paletten zijn hier teruggevonden.

Een andere belangrijke vindplaats uit het late Neolithicum was Merimde Beni Salame. Hier vond men botten van gedomesticeerde schapen, runderen, varkens en geiten, aardewerk en figuurtjes van bot en ivoor. Ovalen huizen van kleisteen en hout hadden eigen opslagplaatsen en watervaten. De culturen werden zo steeds complexer.

Dat zien we ook bij de Badari-cultuur (ca. 4400-4000 v.Chr.) in Midden-Egypte. Graven die hier zijn gevonden tonen aan dat er verschil was in sociale status: de ene persoon werd met meer voorwerpen begraven dan de andere. Aardewerk bestond uit bruine kommen en kopjes met soms een zwarte rand. Men vond hier kralen, benen kammen, armbanden en figuurtjes van ivoor en bot.

Figurine van een vrouw uit de Badari-cultuur

Bronnen

« Terug naar Geschiedenis