De wonderbaarlijke reizen van Alexine Tinne
Dit artikel verscheen eerder in Phoenix 64/3 (2018), het magazine van Ex Oriente Lux.
Alexandrine Pieternella Françoise Tinne werd op 17 oktober 1835 geboren in Den Haag. Ze was de dochter van de steenrijke handelaar Philip Frederik Tinne, die zijn fortuin had gemaakt in West-Indië en Engeland tijdens de Napoleontische oorlogen. Volgens de toenmalige sensatiepers was hij zelfs actief geweest als spion. Toen zijn eerste vrouw was overleden hertrouwde hij met de vierentwintig jaar jongere Henriëtte van Capellen, dochter van een vooraanstaand zeeofficier. Vijf jaar later werd Alexandrine geboren, kortweg Alexine. Het gezin vestigde zich in Den Haag waar het zich bezighield met de bals, concerten en diners van de high society. In de winter ondernam de familie reizen naar warmere oorden als Rome, Napels en Florence. Van de Heerengracht verhuisden ze naar het met linden omzoomde Lange Voorhout. Toen haar vader overleed was Alexine negen jaar oud, en een van de rijkste vrouwen van Nederland.
Dit fortuin droeg bij aan de ongebreidelde vrijheid die Alexine genoot als vrouw zonder man in het Nederland van de negentiende eeuw. Waar het enige treinlijntje je bracht van Amsterdam tot Haarlem, ondernam Alexine expedities richting de bronnen van de Nijl alsof ze op theevisite ging bij haar tante in Scheveningen. Haar moeder Henriëtte vergezelde haar bovendien op al haar reizen, tot diep in de moerassen van Zuid-Sudan. Opmerkelijk is dat Alexine geen wetenschappelijke aantekeningen maakte en zelfs geen dagboek bijhield. Ze reisde puur voor haar eigen genoegen. Wel schreef ze brieven aan het thuisfront in een merkwaardige mengeling van Engels, Frans en Nederlands (‘Poor Aunt Pietje était terriblement fatiguée’). De meeste brieven en dagboekaantekeningen over Alexine’s reizen danken we echter aan haar moeder.
Alexine had geen formele opleiding, maar was een fervent paardrijdster en een van de eerste vrouwelijke fotografen in Nederland. Een koetsje dat haar door Den Haag volgde deed daarbij dienst als donkere kamer. Bovendien leerde ze snel talen, wat haar van pas kwam op haar vele reizen. De eerste grote reis die moeder en dochter maakten leidde hen in 1854 door Noord-Europa. Per roeiboot, trein en ponywagen bereikten ze de westelijke fjorden van Noorwegen. In het kielzog hun trouwe bedienden, meerdere honden en een overdaad aan bagage – iets wat kenmerkend zou zijn voor hun latere reizen.
Omweg door Egypte
Het tweetal had de reiskoorts te pakken en ging het jaar daarop op pad om Midden-Europa en Wenen te bezoeken. Wenen bleek echter onbereikbaar wegens een cholera-epidemie, waardoor ze de Alpen overstaken om af te buigen naar Venetië. Alexine had een griepje onder de leden en geen zin in de zoveelste keer Rome en Florence, dus voor moeder Tinne haar angst voor zeereizen kon aanwenden bevonden ze zich op de boot naar Alexandrië. In december 1855 zette Alexine, twintig jaar oud, voor het eerst voet aan wal op het Afrikaanse continent.
Egypte maakte toen nog deel uit van het Ottomaanse Rijk en had iets weg van de verhalen uit Duizend-en-een-nacht. Henriëtte schrijft: “Eenmaal aan wal zijn wij met een omnibus naar het hotel gereden door volkomen Turkse straatjes vol winkels en handelaars die op de grond hun lange pijp zaten te roken, met beladen kamelen en ezels!” Vanuit Alexandrië reisde het gezelschap per trein naar Cairo waar ze onherroepelijk in het Shepheard’s Hotel neerstreken. Net als alle toeristen in die tijd beklommen ze de piramides, en huurden vervolgens een gerieflijke dahabiya om de Nijl op te varen. Henriëtte omschrijft de bemanning: “We hebben veertien stuks scheepslui, de kapitein inbegrepen, vervolgens een dragoman, die goed maar zeer oud is. Hij heeft zijn eerste reis met Champollion gemaakt en is goed op de hoogte van de antiquiteiten en hij zorgt ook voor ons eten.”
Ze bezochten Luxor (‘een allerliefst dorpje’) en voeren verder tot aan de eerste cataract bij Aswan. Op de terugreis maakte het gezelschap een tocht door de woestijn naar de Rode Zee bij Quseir. Henriëtte, 60 jaar oud, schrijft naar huis: “Stel je voor, een karavaan van zeventien kamelen en dromedarissen, drie ezels en twintig personen… Stel jullie je je zuster voor gezeten op zo’n gedierte en tochten makend van acht à negen uur per dag. Ik was wel erg moe, maar die Rode Zee was wel de moeite waard.”
Na deze belevenissen keerden moeder en dochter terug naar Cairo, maar nog niet naar huis. De zomer werd doorgebracht in het Heilige Land. Palestina, Syrië en Libanon stonden in die tijd bekend als onveilige gebieden waar elk moment opstanden konden uitbreken. Toch bezochten de dames Jeruzalem, Jericho en Baalbek, werd Alexine verliefd op Damascus en brachten ze de zomer door in een gerieflijk klooster buiten Beirut. Tegen kerst waren ze terug in Cairo.
Alexine wilde weer naar het zuiden, het liefst tot aan Khartoum in de Sudan. Met een grotere dahabiya gingen ze in januari 1857 op weg. Ze voeren tot voorbij Aswan, waar ze een bezoek brachten aan de tempel van Abu Simbel. Bij de tweede cataract in Wadi Halfa stokte de reis echter. Enigszins teleurgesteld keerden ze om. Vanuit Cairo werd nog een kampeertrip ondernomen naar Beirut, waarbij tafelzilver en Chinees porselein niet ontbraken. Van daaruit bezochten ze de ruïnes van Palmyra. Via Cyprus en Istanbul bereikten ze uiteindelijk na twee jaar afwezigheid hun huis in Den Haag.
Reis naar Sudan
Vier jaar lang zou Alexine in Europa blijven, haar thuisstad fotograferend en tripjes makend naar haar familie in Engeland, Duitse kuuroorden en het Russische hof in Moskou. Maar in 1861 volgde een nieuwe reis naar Afrika. Ditmaal ging ook tante Addy mee, voormalig hofdame van Anna Paulowna. Een dame die thuis was op koninklijke theekransjes, en waarschijnlijk de minst geschikte persoon op expeditie naar de witte plekken op de kaart van Afrika. In Alexandrië schrijft Alexine in een brief aan haar oom: “Arme tante Addy wist werkelijk niet meer hoe ze het had. Stel je voor dat zij zo bang voor alles was, zo dodelijk bang om zich te bevinden te midden van mensen en dingen, die in niets geleken op wat zij gewend was, dat zij volkomen buiten zichzelf geraakt was en bijna het hotel niet uit te krijgen…”
In Cairo huurden de Tinnes een huis buiten de stad met een weelderige tuin, om zich voor te bereiden op een nieuwe reis naar Khartoum. Dat was geen sinecure, als je leest wat ze meenamen: 32 kisten met Haags meubilair (waaronder kasten, spiegels, gravures en boeken), proviand voor een jaar, veertig watervaten, kopergeld, vijf honden en een arsenaal aan wapens. Henriëtte vergeleek hun vertrek met de uittocht van de kinderen Israëls. Tante Addy zou groen hebben gezien van angst – ze zag zichzelf al in een harem opgesloten. Maar Alexine schrijft met haar gebruikelijke luchthartigheid: “Ik heb zojuist een superbe karabijn gekocht voor de jacht op groot wild, want het zou toch zonde zijn als je in de Soedan bent, om dan niet eens een nijlpaard of een neushoorn te schieten.”
Met drie volgeladen boten gingen ze op weg. Het was inmiddels drukker op de Nijl, met toeristen uit heel Europa. Bij de eerste cataract kostte het 200 man twee dagen om de boten door de stroomversnellingen te slepen. Hier hield het toeristische gebied op. Bij Korosko verliet men de schepen om dwars door de woestijn verder te trekken tot aan Abu Hamed. Daar verliep de route verder over land en water tot de plaats Berber, en vervolgens over de Nijl tot Khartoum. Onderweg raakte het bootje met tante Addy erin nog even zoek, tot groot vermaak van de anderen.
Pas twaalf jaar eerder hadden de eerste Europese vrouwen voet gezet in Khartoum. Toen het gezelschap aankwam waren de Engelse ontdekkers Speke en Grant nog vermist op hun zoektocht naar de bronnen van de Nijl. Eigenlijk wilde Alexine verder reizen over de Blauwe Nijl naar Ethiopië, maar ze liet zich door de spannende verhalen van andere reizigers overhalen om naar het zuiden te gaan over de Witte Nijl. Op 11 mei 1862 vertrok de expeditie met drie schepen richting het onbekende.
Over de Witte Nijl
Reizen ten zuiden van Khartoum was niet zonder gevaar. Handelaren doortrokken het gebied met hun privélegers om slaven buiten te maken, die ze verhandelden vanuit hun versterkte dorpen (djeriba’s). Alexine schrijft in een brief: “Alle Arabische handelaren en het merendeel van de Europeanen hebben zogenaamde lijfwachten die allen slavenjagers zijn, die de dorpen verbranden en alles roven wat zij tegenkomen. Zij verzamelen honderdtallen negers in de schepen waarin zij in het geheim verborgen worden om ze zo binnen te smokkelen in de staten van de onderkoning.” Ze is aangeslagen door de aanblik van een grote groep slaven op de rivieroever: “Allen waren naakt en de mannen droegen om de nek zware kettingen die zij niet alleen optillen konden. Maar wat ons nog het meeste trof, was hun magerte, onbeschrijflijk.”
Voorbij Jebel Dinka besloot men op te splitsen: Henriëtte en tante Addy zouden terugkeren naar Khartoum voor reparaties en nieuwe voorraden. Alexine bleef achter. De ontdekkingsreiziger Samuel Baker, zojuist in de stad aangekomen, schrijft over de expeditie: “Er zijn hier Nederlandse dames, die zonder enige begeleiding van heren reizen. Ze zijn heel rijk en hebben de enige stoomboot die hier is gehuurd voor 1000 pond. Ze moeten krankzinnig zijn! Er is een jonge vrouw alleen met de Dinka-stam achtergelaten. Ze moeten werkelijk gek zijn.”
Zonder problemen voegden Henriëtte en Addy zich echter weer bij Alexine. Ze vervolgden hun tocht door het land van de Shilloek. Opgejaagd door de slavenhandelaars zou dit een gevaarlijke stam zijn, maar toen ze de Tinnes tegen het lijf liepen waren ze alleen maar zeer verbaasd om blanke vrouwen te zien. Na een kilometerslang eentonig landschap bereikte het gezelschap het uitgestrekte moerasgebied van de Sudd. Het weer was tropisch, het water bevolkt door nijlpaarden en krokodillen, de lucht door zwermen insecten en vogels. Na drie weken door het moeras geploegd te hebben, en vijf maanden na hun vertrek uit Khartoum, bereikte het stoomschip Gondokoro.
Noodlot op de Gazellerivier
Voorbij Gondokoro was het onmogelijk verder te varen, dus na enige tijd keerde het gezelschap om naar Khartoum. Hier ontmoette Alexine de Duitse ornitholoog Theodor von Heuglin en zijn collega Hermann Steudner, waarmee ze een nieuwe expeditie voorbereidde die hen via de Bahr el-Ghazal tot diep in Afrika zou brengen. Alexine schrijft naar huis: “Als je de kaarten voor je neemt dan zul je zien dat er in het zuidwesten in de richting van de evenaar, een grote ruimte ligt zonder namen erin. Daar willen we heen. Hoe ver we zullen komen, weet ik niet.”
Ditmaal waren nog meer voorraden, meerdere boten en zeventig gewapende militairen vereist. Een van de boten bevatte Alexine’s paard en honden, verder dromedarissen, ezels, pluimvee en schapen. Tante Addy bleef deze keer achter in Khartoum. Op 25 februari 1863 vertrok de expeditie, met Von Heuglin en Steudner in de voorhoede. Pas weken later volgde Alexine. De dahabiya’s lekten, de bemanning werkte tegen en de stoomboot bleek ongeschikt voor navigatie op de moerassige Gazellerivier. Met veel vertoon en kanonschoten bereikte de achterhoede uiteindelijk de haven van Meshra el-Req. Weer gingen de biologen vooruit, maar het noodlot sloeg toe: beide heren werden ziek, en Hermann Steudner overleed. Von Heuglin keerde terug naar Mesha el-Req, waar de Tinnes inmiddels een leger van vijfhonderd dragers bij elkaar hadden verzameld.
In een brief naar huis schrijft Henriëtte over de expeditie alsof ze een wandelingetje maken door Den Haag: “Alexine verdraagt de reis heel goed. Ze heeft een draagbed met een baldakijn om de zon tegen te houden, en een matras erop, zodat ze heel comfortabel kan rusten en vaak een verfrissend slaapje doet… De bodem is rijk aan bloemen en er zijn boomgroepen, die er zo elegant en netjes uitzien, dat ik twijfel of er in Engeland betere te vinden zijn.”
In werkelijkheid werd het weer steeds slechter en brak onder de soldaten muiterij uit. Alexine sprak de militairen toe in het Arabisch en bewoog hen de wapens neer te leggen. Geplaagd door ziekte bereikten ze ten slotte de djeriba van Buselli, een beruchte slavenhandelaar. Aanvankelijk werd de expeditie gastvrij ontvangen, maar de sfeer werd steeds grimmiger. Dan slaat het noodlot weer toe: “We hadden er geen idee van, dat er iets mis was,” schrijft Alexine aan haar broer. “Op 16 juli nam ze de kinine, die meneer Heuglin had voorgeschreven, maar helaas scheen er iets laxerends in te zitten, want een hoop mensen die het namen kregen onmiddellijk diarree. Moeder kreeg het ook en werd erg ziek”. Alexine schrijft over brandende dorst en ijlen. Toch lijkt het even wat beter te gaan: “Op zaterdag de 22ste was alles klaar, al haar bezittingen ingepakt. Die ochtend sliep ze ongewoon lang. Ik ging verschillende keren naar haar toe, maar wilde haar niet wakker maken, tot ten slotte de bediende wat nader kwam en dag dat zij dood was!”
Henriëtte Tinne, 65 jaar, had haar dochter tot het einde van de toen bekende wereld vergezeld. Alexine was ontroostbaar en besloot om te keren. De regentijd was echter in volle hevigheid uitgebarsten, en de expeditie kon geen kant op. Tot overmaat van ramp overleed ook trouwe bediende Flora, die Alexine al kende vanaf haar geboorte. Ze werd tijdelijk begraven naast Henriëtte. Toen de regens minder werden begon de expeditie aan de terugreis, de lichamen van de overledenen meegedragen in kisten. Bij aankomst in het dorp Wau wachtte hun een verrassing: een reddingsexpeditie op touw gezet door tante Addy. Na nog meer tegenslag op de terugweg (ook bediende Anna overleed) bereikte de verslagen expeditie veertien maanden na vertrek Khartoum.
Op zoek naar Toeareg
Terug in Khartoum verbleef Alexine tijdelijk op het eiland Touti in de Nijl. Net als de overige Europeanen in het gebied kreeg ze het echter aan stok met de corrupte gouverneur-generaal Musa Pasha. Een nieuwe expeditie werd daardoor onmogelijk. Toen tante Addy ook nog overleed, had Alexine niets meer te zoeken in de Sudan. Ze voer naar Berber, waar ze wederom besloot naar de Rode Zee te trekken, met Von Heuglin als reisgenoot. Vier lijkkisten maakten deel uit van de karavaan. Vanuit Suakin voeren ze per vrachtschip naar Suez in het noorden. Daar wilde een oom haar komen ophalen, maar Alexine wees het aanbod af. Nooit zou ze meer voet zetten op Nederlandse bodem.
Ook na de dood van haar naaste familie bleef Alexine zwerven op grote voet: ze woonde in Cairo te midden van inheemse voorwerpen, wapens en opgezette vogels, gekleed in Arabische stijl inclusief sluier. Ze stichtte een ziekenhuis voor ezels en wilde een droompaleis bouwen aan de Nijl. Na anderhalf jaar had ze echter genoeg van Cairo, huurde een stoomjacht en ging varen op de Middellandse Zee. In Napels schaamde ze zich voor haar mede-Europeanen en viel volledig uit de toon met haar Arabische gevolg. Ze liet een jacht bouwen in Engeland, wat totaal ongeschikt bleek voor haar plannen. Ongebruikt stuurde ze het jacht terug, waarna ze met haar scheepsbemanning in Algiers ging wonen.
In Algiers raakte Alexine in de ban van de Toeareg, de geheimzinnige bewoners van de Sahara. Ze wilde hen ontmoeten en bereidde een nieuwe expeditie voor. Met een karavaan vol matrozen trok ze de woestijn in, maar moest onverhoopt terugkeren. Ze belandde in Tripoli. Nieuwe plannen kregen vorm: via Murzuk wilde ze naar de bergen, waar ze Toeareg hoopte te ontmoeten. De expeditie verliep dit keer geordend en Alexine was goed op de hoogte. Aan haar broer schrijft ze: “Er zijn [hier] mooie overblijfselen van een Romeinse stad en het is heel merkwaardig om op deze eenzame plaats statige bogen en gebouwen van geweldige stenen te zien… Ik had alleen maar tijd om een paar stukken Romeins aardewerk te verzamelen. Het is goed te onderscheiden door zijn kwaliteit en zijn typische rode kleur.”
Alexine’s reputatie snelde haar vooruit, en het duurde niet lang of ze werd ‘Bent el Ré’, koningsdochter genoemd. Haar droom kwam uit toen ze wordt voorgesteld aan de Toearegleider Ichnoechen: “Met het wilde landschap van het dal op de achtergrond zag ik nooit een grandiozer aanblik, die variatie van kleuren, dat krijgshaftige voorkomen, die unieke versieringen, en die elegante dromedarissen, met hun lange, slangachtige nekken. Ik kan het niet beschrijven!” Vier dagen brachten ze samen door. Ze spraken af elkaar weer te ontmoeten in Ghat. Op 21 juli ging Alexine op weg. Op de ochtend van 2 augustus kwamen ruiters haar tegemoet rijden. Ze zouden gestuurd zijn door Ichnoechen om haar te begeleiden. Er ontstond echter ruzie in het kamp, en in de chaos die volgde vond Alexine Tinne, 33 jaar oud, de dood.
Een jaar eerder had ze geschreven: “Ik heb nooit het geluk van het ouder worden begrepen. Ik heb het altijd maar triest gevonden – zelfs onder de gelukkigste omstandigheden – en ik vind de gedachte om gelukkig en moedig dood te gaan, door een mes of een geweerschot, niet vreselijk…”
Bronnen
- Th. von Heuglin, Die Tinne’sche Expedition im westlichen Nil-Quellgebiet: 1863 und 1864 (1865).
- C. Eggink, De merkwaardige reizen van Henriette en Alexandrine Tinne (1960).
- P. Gladstone, Travels of Alexine: Alexine Tinne, 1835-1869 (1970).
- J.G. Kikkert, Een Haagsche dame in de Sahara. Het avontuurlijke leven van Alexandrine Tinne 1835-1869 (1980/2005).
- R.J. Willink, Reis naar het noodlot. Het Afrikaanse avontuur van Alexine Tinne (1835-1869) (2012).
4 reacties
Pingback:
Pingback:
Pingback:
Pingback: