Boeken

  • Boeken,  Reviews

    Egyptologie tussen populariteit en wetenschap

    Een vloek en een zegen van het doen van een PhD is veel vrijheid om je eigen tijd in te delen, maar daardoor ook denken dat daar meer van is dan je denkt. Zo dacht ik rond kerst eens even fijn twee boeken te lezen waaraan ik een minimale bijdrage had geleverd en die ik zeer vriendelijk kreeg toegestuurd: Farao Seti I door Dave Boots en Oudheidkunde is een wetenschap door Jona Lendering. Leuk voor onder de kerstboom.

    Anders geschiedde, maar inmiddels heb ik tussen de bedrijven door tijd gevonden om beide boeken te lezen. Hier mijn ouderwetse boekbespreking/review.

    Farao Seti I

    In Farao Seti I bespreekt Dave Boots (van Archeologie Magazine faam) de belangrijkste monumenten van deze farao uit het Nieuwe Rijk. Het mooi vormgegeven boek (leuk als cadeau!) werd uitgegeven bij Walburg Pers. Dave Boots presenteert zich in het dankwoord als leek, wat direct aansluit bij een uitspraak van Jona Lendering: dat er te weinig wordt geschreven voor het publiek door oudheidkundigen. Opvallend daarbij is dat Boots nog nooit in Egypte is geweest. De vraag rijst waar alle Egyptologen zich bevinden – mezelf inbegrepen – die ook een boek aan Seti hadden kunnen wijden. Overigens doen de Britten dat beter: er zijn twee Engelstalige boeken over de koning (Pharaoh Seti I door Nicky Nielsen uit 2018 en Sethy I door Aidan Dodson uit 2019).

    In zeven hoofdstukken voert Boots ons langs de geschiedenis van het Nieuwe Rijk, het leven van Seti zelf, zijn beroemde zuilenhal in de Karnaktempel, de Osiristempel in Abydos, zijn prachtige graf in het Dal der Koningen, enkele andere monumenten, en zijn nalatenschap en de daaropvolgende Egyptomanie.

    Soms leunt Boots daarbij te veel op (inmiddels achterhaalde) uitspraken gedaan door andere Egyptologen, zoals wanneer hij schrijft dat Hatsjepsoet haar militaire verantwoordelijkheden liet versloffen, terwijl de (mannelijke man) Amenhotep III een briljant diplomaat was. Achnaton wordt weggezet als dictator (maar geldt dit niet de facto voor alle Egyptische machthebbers?) en Tawosret zou gezorgd hebben voor chaos en burgeroorlog (aldus haar gepikeerde opvolger, ook weer een man). Boots heeft een fijne schrijfstijl, is soms wat informeel, en mag best wat kritischer zijn op de bronnen.

    Het boek is meer beschrijvend dan interpreterend (daar hadden we nu net die Egyptoloog bij nodig), maar het is een handige gids voor iemand die de monumenten van Seti wil gaan bekijken. De tempelscènes van Abydos worden getypeerd als “zelfs voor Egyptologen moeilijk te doorgronden”, maar zie de publicatie van Rosalie David, Temple Ritual at Abydos (2016). Het klopt dat, om met Lendering te spreken, wetenschappelijke informatie vaak achter een betaalmuur zit, maar al deze boeken zijn gratis in te zien bij het Nederlands Instituut voor het Nabije Oosten in Leiden, en veel is inmiddels ook online als pdf te vinden.

    Hoofdstuk 5 over het gecompliceerde graf van Seti in het Dal der Koningen (KV 17) bevat veel uitleg maar mist een aantal afbeeldingen van de belangrijkste scènes. De Egyptomanie besproken in hoofdstuk 7 blijft een leuk onderwerp want, geef toe, we zijn allemaal op een zeker moment aangetrokken geraakt tot het Oude Egypte of andere culturen uit de oudheid. Voor mij is dat te herleiden tot de film The Prince of Egypt (1998), de boeken van Christian Jacq (over Seti’s zoon Ramses ‘de Grote’) en een computerspel dat ik leende van mijn wiskundeleraar, waarbij mijn eerste actie was om in de put van Seti’s graf te vallen. Volledig nieuwe informatie voor mij was dat het Museum Catharijneconvent in Utrecht twee houten shabti’s bezit van Seti, die niet eens worden tentoongesteld! Het laatste hoofdstuk bestaat uit een aantal nuttige bijlages waarin de genoemde geografische namen, figuren uit Seti’s gevolg, en objecten van de koning in Nederlandse collecties worden opgesomd.

    Enthousiasme voor de oudheid moet je nooit temperen, en Boots heeft als wetenschapscommunicator met zijn boek voor elkaar gekregen waar de paar Egyptologen-met-baan-in-het-vakgebied in Nederland helaas geen tijd voor hebben: een onderhoudend boek schrijven dat ook nog leuk staat op de koffietafel. Daarom alle lof voor hem!

    Oudheidkunde is een wetenschap

    Dat brengt ons bij Jona Lendering, die een informatief boek schreef over de oudheidkunde als wetenschap. Al jarenlang stoort de blogger-historicus zich aan de in-de-oudheid-hadden-ze-ookjes (in de oudheid hadden ze ook migratie, klimaatverandering, bomen, noem het maar op) en de sensatiebeluste berichten over ‘schatten’, ‘mysteries’ en ‘verloren steden’ in de media. In dit boek legt hij daarom uit hoe dat eigenlijk werkt, dendrochronologie en isotopenonderzoek, maar ook hoe de huidige scheidslijnen tussen bijvoorbeeld archeologie en filologie, Egyptologie en Prehistorische archeologie zijn ontstaan.

    In Duitsland, waar ik mijn PhD doe, zijn deze scheidslijnen misschien nog wel scherper en worstelt men net als in Nederland met het juist weer samenvoegen van diverse vakgebieden. Zo heette mijn master in Leiden ‘Classics and Ancient Near Eastern Civilisations’ en heeft men hier de studierichting ‘ALPHA’ opgericht: Archäologien und Philologien in den Altertumswissenschaften. Lendering pleit voor een langere studietijd, iets waar mijn oude supervisor ook vaak over mopperde. Ter illustratie: mijn bachelor en master besloegen samen vier jaar, maar heb ik weten te rekken door een tweejarige onderzoeksmaster en een tweede bachelor Archeologie te doen. Een geesteswetenschappen-PhD duurt in Duitsland echter maar drie jaar in plaats van vier jaar in Nederland. Een deadline die overigens met rasse schreden nadert.

    Zelf probeer ik een brug te slaan tussen academische wetenschap en publiek middels deze website, maar zoals u ziet staan er lang niet zo veel artikelen op als ik zou willen. Ook heb ik niet altijd tijd om snel op het nieuws te reageren. Zo werd ik laatst gebeld door RTL over de Nijlarm die was ontdekt langs de piramides (reeds aangekondigd tijdens het Egyptologencongres in 2023), maar omdat ik niet in Nederland was kon ik niet op camera verschijnen. Ook vereist goede nieuwsduiding vaak het bestuderen van achtergrondinformatie, een tijdrovende bezigheid waar de media niet op zitten te wachten, en waar de PhD-student (die aan zijn/haar/diens dissertatie moet schrijven) geen tijd voor heeft. Laat staan een hoogleraar.

    Is er dan geen hoop voor de oudheidkunde? Zeker wel, want er is zeer veel belangstelling bij het publiek voor de oudheid. Hierbij moet de onderzoeker die zich jarenlang wijdt aan een deelonderwerp en voorzichtige conclusies trekt echter opboksen tegen goedkope AI-onzin en de miljoenenbusiness van series als Ancient Apocalypse en, godbetert, Ancient Aliens. Zo werk ik al enkele jaren aan de database genoemd op blz. 118 van Lenderings boek maar heb nog steeds geen uitsluitsel over wanneer hartebeesten en nijlpaarden nou werkelijk uit het Egyptische straatbeeld verdwenen.

    Er zijn natuurlijk ook leuke ontwikkelingen. Zo ben ik dol op data en biedt AI ook veel mogelijkheden. 3D-modellen die vrij makkelijk te maken zijn helpen iconografisch onderzoek op afstand. Foto’s van objecten in musea zijn steeds makkelijker online te vinden. En satellietbeelden/grondradar brengen verdwenen Nijlarmen in kaart, en kunnen plundering van archeologische vindplaatsen signaleren. Het is een klein beetje vechten tegen de bierkaai en liefdewerk oud papier, maar wie had gedacht toen ik mijn eerste boek over Egypte uit de bibliotheek haalde, dat ik me hier anno 2024 nog steeds mee zou bezighouden?

  • Archeologie,  Boeken,  Reviews

    De Bubasteion Cachette in Saqqara

    De necropool van Saqqara is een bijzondere plek. De trappenpiramide van Djoser torent uit boven een woestijn vol moois: van mastaba’s uit het Oude Rijk tot Nieuwerijks tempelgraven en schachten uit de Late Periode. De site heeft een lange geschiedenis van grafbouw, werd verlaten gedurende enkele periodes, om vervolgens weer ‘bewoond’ te worden door de doden van koninklijke en hoge komaf. In moderne tijden heeft de vindplaats min of meer de dans ontsprongen van te veel aandacht door toerisme, zoals de piramides van Giza en het Dal der Koningen.

    Eind 2018 werd een kamer geopend in het Bubasteion, een heiligdom gewijd aan de kattengodin Bastet aan de oostelijke rand van het Saqqara-plateau. Aan het licht kwam een cachette met honderden objecten uit de 26e dynastie (664-525 v.Chr.) van de Late Periode.

    In Vestiges of Ancient Egypt: The Bubasteion Votive Cachette at Saqqara (2023), een publicatie door de Supreme Council of Antiquities in samenwerking met het Houston Museum of Natural Science, wordt deze bijzondere ontdekking uitgelicht. Secretaris-generaal van de Supreme Council is Dr Mostafa Waziry, hoofdauteur van het boek, die als een soort nieuwe Zahi Hawass in ettelijke documentaires verschijnt. Waar deze man zijn team ook laat graven – je kunt ervan uitgaan dat er honderden vondsten worden gedaan. In 2019 werd in dit gebied het graf van Wahtye ontdekt, zoals te zien in Netflix-documentaire Secrets of the Saqqara Tomb.

    Het softcover boek is mooi vormgegeven, en doet qua formaat en uitererlijk wel denken aan het nieuwe Topstukken-boek van het Rijksmuseum van Oudheden. Het bevat 150 mooie en duidelijke foto’s, een catalogus van de gevonden objecten en enkele inleidende hoofdstukken. Het mag geprezen worden dat het boek relatief snel na de ontdekking is gepubliceerd, waardoor de vondsten niet eerst jarenlang in een magazijn hebben liggen verstoffen.

    Bekend van de filmpjes die indertijd werden getoond op social media zijn o.a. de vijf gemummificeerde katachtigen (waaronder een leeuw), een cobra-kist (cat. 31), houten beeld van de godin Neith (cat. 57) en een grote scarabee (cat. 59). De vondsten bestaan voornamelijk uit gemummificeerde dieren uit de Late Periode. Deze werden indertijd bijeengeraapt en begraven om plaats te maken voor nieuwe offers – onderdeel van de big business van religie in de oudheid. Enkele objecten stammen uit het Nieuwe Rijk (cat. 70) of later uit de Grieks-Romeinse tijd (cat. 55). De objecten geven vooral een beeld van de religie in de Late Periode: de goden Min, Neith en Bastet komen aan bod.

    Het eerste gedeelte van het boek bevat enkele essays over de geschiedenis en archeologie van Noord-Saqqara, over andere cachettes die in Luxor zijn gevonden (waaronder een verzameling grafkisten in de Asasif, ook door Waziry opgegraven) en een analyse van van de grote kattenmummies. Deel twee bestaat uit een catalogus van 70 van de objecten. De gevonden papyri, faience objecten en aardewerk zullen in een latere publicatie in de reeks besproken worden.

    Saqqara
    Bekend als een belangrijke begraafplaats van het Oude Rijk met als hoogtepunt de trappenpiramide van Djoser, zakte men tijdens het Middenrijk iets af naar het zuiden richting Dahshur, Lisht en Lahun. Tijdens het Nieuwe Rijk keerde men terug naar Saqqara, toen een tempel voor Bastet werd gebouwd op een plek die in de Late Periode en Ptolemeïsche tijd populair werd als Bubasteion. De tombes die zich hier bevonden werden toen hergebruikt om kattenmummies in te herbergen.

    Hoofdstuk 1 bevat een algemeen overzicht van de necropool van Saqqara door de eeuwen heen. Het Bubasteion is waar de tombes zich bevinden van o.a. Maja, de voedster van Toetanchamon, en Nemtymes. De leeuwenmummie die is aangetroffen verwijst hierbij naar de godin Sakhmet – samen met Bastet vormt dit kattenpaar twee zijden van dezelfde munt.

    Behalve kattenmummies huisvestte Saqqara ook het Serapeum (begraafplaats van gemummificeerde Apis-stieren) en twee catacombes bij het Anubieion met miljoenen (!) hondenmummies. Verder werden er ibisen, moeders van de Apis-stieren (bij het Iseum), bavianen en valken begraven. Een waar pelgrimsoord voor de aan deze dieren gelieerde goden en godinnen. Begraafplaatsen voor bavianen, valken en ibissen kennen we ook uit Tuna el-Gebel.

    Cachettes
    Het tweede hoofdstuk bevat een uitstap naar de cachettes van Luxor. ‘Cache/cachette’ is
    Frans voor ‘verstopplek’. In archeologische termen ook wel een ‘favissa’ genoemd: een crypte of ondergrondse schatkamer. Hier begroef met grafuitrusting, beelden, stèles en zelfs mensenmummies. Kort gezegd bekent het een verzamelplek weg van de originele context.

    Van deze cachettes werden er twee op de oostoever en vier op de westoever van Luxor ontdekt. Die op de oostoever bevonden zich bij de Karnak en Luxor tempel, in de vorm van kuilen met cultusobjecten en beelden die eerst in de tempels stonden. De intacte beelden uit de Luxor cachette zijn nu in het Luxor museum te zien.

    Drie van de vier cachettes op de westoever zijn in hergebruikte tombes (zgn. ‘shams’) ontdekt. Ze bevatten gemummificeerde mensen en grafuitrusting. Tijdens de 21e dynastie en later (in een periode van economische achteruitgang) werden veel koninklijke en priestermummies verzameld uit hun tombes, van hun goud en kostbare voorwerpen ontdaan, en heringepakt door hogepriesters van Amon.

    De bekendste hiervan is de Deir el-Bahari cachette, gevonden in 1881, in het Middenrijkse graf TT 320. Het bevatte de lichamen van beroemde koningen en koninginnen die nu in NMEC te bezoeken zijn. Een andere cachette werd in 1889 in Bab el-Gasus ontdekt en bevatte 153 kisten van Amonpriesters. Deze zijn nu verspreid over 17 musea in Europa, de VS en Egypte zelf. Dan is er nog de koninklijke cachette van Amenhotep II in 1898 – ook deze koningsmummies zijn nu in het NMEC.

    In 2019 werd een kleinere cachette ontdekt in het gedeelte van de Thebaanse necropool dat Asasif word genoemd, o.a. door de auteur van het boek. De cachette bevond zich boven TT 28 en bevatte 30 beschilderde kisten uit de 21e en 22e dynastie. Het waren lichamen van priesters, maar ook van vrouwen en kinderen, hun kisten op elkaar gestapeld als een mikado-spel.

    Dierenmummies
    In hoofdstuk 3 wordt een deel van de 50 gevonden dierenmummies nader onderzocht. Het gaat hierbij om vier soorten dierenmummies: huisdieren begraven bij hun eigenaar, zgn. ‘victuals’ (vlees en gevogelte voor ‘consumptie’ in het hiernamaals), heilige dieren zoals Apisstieren, en votiefmummies oftewel offergaven.

    De mummies zijn visueel en met radiografie onderzocht, waarbij hun conditie en afmetingen zijn vastgelegd en de soort bepaald. Ook leeftijden en ziektes zijn opgemerkt en, niet onbelangrijk, hoe de dieren aan hun einde zijn gekomen. Een van de aandoenlijke kattenmummies (D323) lijkt wellicht op een geliefd huisdier, maar bij nader onderzoek bleek dat het schedeltje was ingeslagen…

    De meeste dieren behoren tot de soort Felis, vijf ervan waren Pantera (waarschijnlijk leeuwen). Leeuwen werden relatief vaak afgebeeld in het Oude Egypte, met name als onderdeel van de koninklijke jacht, maar slechts één keer eerder gevonden: in het graf van Aha in Abydos uit de 1e dynastie.

    19 van de mummies zijn nader onderzocht. De meeste waren katten, maar er zaten ook twee mangoesten (Herpestes ichneumon), twee leeuwen, een krokodil en een valk bij. Een van de leeuwen (D313), herkenbaar aan de afmetingen van tanden en schedel, was tussen de 15 en 20 maanden oud. Net als de meeste katten (die rond 1 jaar oud waren), kwam deze aan zijn/haar einde door ‘blunt force trauma’ (een ingeslagen schedel) of een gebroken nek. Dit laat goed zien dat het hier om religieuze offers, zgn. votiefgaven gaat. De dieren werden speciaal gefokt (of de leeuw mogelijk gevangen) om gemummificeerd te worden.

    Catalogus
    De objectcatalogues ten slotte bevat 70 objecten van hout, steen en faience. Er zijn beeldjes en amuletten bij van Amon-Min, Bes, (Apis)stieren, Bastetkatten (waarvan cat. 21 een mooi versierde is), Harpokrates (‘Horus het kind’), cobrakistjes (!), cobragodinnen met jakhalssloffen (!, zie cat. 32), krokodillenkisten, djedzuilen, honden/jakhalzen, een speldoos, hoofdsteunen, een composiet houten ibis, vrouwen, leeuwen, een modern aandoende mangoest van hout (cat. 52), apen/bavianen, een naos met valk, de slangengod Nehebkau, Neith, Osiris, een kolossale scarabee, scarabeeënmummies in stenen sarcofaagjes (!), Sekhmet en Bastet, een sistrum, een mummievormige valk, papyruslabels met Taweret, en een relief van Thoth en een bebaarde Resheph (Levantijnse god).

    Kortom, een rariteitenkabinet van objecten. Bij de dieren/godenbeeldjes is het is niet altijd duidelijk om welke god het gaat, terwijl dat voor de Egyptenaren waarschijnlijk evident was. Dit komt omdat het Egyptische pantheon nogal divers was met meerdere verschijningsvormen voor dezelfde god of meerdere goden in dezelfde gedaante. Zo kan een mummievormige valk zowel Sokar, Horus of Qebesenuef (één van de zonen van Horus) voorstellen.

    Conclusie
    De auteur vergastte ons tijdens de opening van het grote Egyptologencongres (ICE) in Leiden in de zomer van 2023 nog op een relaas tegen de culturele toeigening van het Oude Egypte (een sneer naar de Kemet-tentoonstelling in het RMO, die overigens een museumprijs heeft gekregen). Dit laat zien dat het Egyptische erfgoed een actueel (en gevoelig) onderwerp is waar men het internationaal lang niet altijd met elkaar over eens is.

    Er zijn veel vragen verbonden aan Egyptisch erfgoed die we ons steeds moeten blijven stellen. Archeologie is immers destructie. Je kunt iets maar één keer opgraven en daarna is de context voor altijd verwoest. Soms is het daarom zaak iets voor het nageslacht over te laten, die waarschijnlijk betere middelen tot diens beschikking heeft en het onzichtbare of ongrijpbare zichtbaar kan maken (denk aan grondradar, drones, CT-scans, 3D scans, residu-analyse, etc.). We pakken immers ook geen mummies meer uit.

    Saqqara heeft altijd een bijzondere plek in mijn hart. Het was een voorrecht om er in 2010 als piepjonge student te mogen opgraven. Toch denk ik dat er best wat minder omgespit mag worden in deze prachtige necropool (hoe graag ik het zelf ook zou willen). Het probleem is namelijk het relatief makkelijk is om fondsen te werven voor het spectaculaire gedeelte van het werk: met stoere jeeps door de woestijn crossen en je hak in het zand zetten (of, en dat is een ander onderdeel van opgraven in Egypte dat in vraag kan worden gesteld: iemand zijn hak in het zand laten zetten). Vervolgens kun je mooie documentaires maken. Maar wat gerbeurt er met al het materiaal? Het ligt in magazijnen, is moeilijk bereikbaar voor onderzoek, kan zelfs kwijtraken. Daarom zou het goed zijn om de komende 50 jaar wat minder op te graven, en wat meer (non-destructief) onderzoek te doen en vooral: vondsten en onderzoek te publiceren. Van dit laatste is dit boek tenminste een goed voorbeeld.

  • Achtergrond,  Boeken,  Musea

    Twee vrouwen in het Midden-Oosten

    Alexine Tinne

    In april dit jaar bezocht ik de mooie fototentoonstelling over Alexine Tinne in het Haags Historisch Museum. Enkele jaren geleden maakte ik op die plek voor het eerst kennis met deze schatrijke vroege reizigster naar Afrika, waar ik inmiddels het een en ander over heb geschreven.

    Dit keer stond Alexine’s historische fotografie centraal. Als een van de eerste fotografen in Nederland legde ze haar thuisstad Den Haag vast, het interieur van haar huis aan de Lange Voorhout en haar paarden en honden. Maar ook zijn enkele zeldzame foto’s bewaard gebleven van haar bezoek aan Gondokoro in Zuid-Sudan en portretten van haar entourage in Afrika. Daarnaast was er werk te zien van hedendaags fotografe Dagmar van Weeghel, die de persoon Alexine tot leven lijkt te brengen, en diverse boeken, kaarten en foto’s door o.a. Maxime Du Camp, die met Gustave Flaubert door de Oriënt reisde. Ook nam ik met mijn eigen entourage (twee goede Egyptologen-vriendinnen) nog even een kijkje bij het huis van Alexine zelf, waar ze opgroeide maar na haar verre reizen nooit naar terugkeerde.

    In het museum was ik aan het dubben of ik het boek (wat een mooie illustratie vormt op de tentoonstelling) zou aanschaffen, maar besloot dit niet te doen. Wie schetst mijn verbazing toen het boek een week later alsnog op mijn deurmat plofte! Met veel dank aan cursist en aspirant-Egyptoloog Pieter, die me tevens wees op het bestaan van het Alexandrine Tinnehof in Amsterdam, Alexine Tinnepad in Den Haag en Alexandrine Tinneplein in Leiden. Er schijnt daarnaast nog een Alexandrine Tinnestraat in Roermond te zijn. Leuk detail is dat het A. Tinnehof in Amsterdam in een wijk ligt met meer straatnamen van fotografen en documentairemakers.

    Verder dank ik Jaap sr. en Jeanine voor de informatie die ze met me deelden over de wadi Berdjudj tussen Murzuq naar Ghat waar Alexine Tinne waarschijnlijk aan haar einde kwam.

    Lady Hester Stanhope

    Hoewel een van de eerste Europese vrouwen die als ontdekkingsreizigster in Afrika te boek staat, was Alexine niet de eerste vrouw die haar geluk beproefde in de Oriënt. In het nieuw verschenen boek Lady Hester Stanhope 1776-1839: Koningin van de woestijn (Walburg Pers, 2022) vertelt Janneke Budding het verhaal van deze avontuurlijke aristocrate. Net als Alexine was Lady Hester welgesteld en eigengereid, schroomde ze niet om zich onconventioneel te kleden en omringde ze zich met personen die haar wilde plannen konden waarmaken.

    Net als later het geval zou zijn met Florence Nightingale (die in 1850 de Nijl op zou varen) staat een mislukte romance mogelijk aan het begin van Lady Hester’s eerste reis, die haar via Athene naar Contanstinopel brengt. Hier maakt ze voor het eerst kennis met het Ottomaanse rijk, dompelt zich onder in de plaatselijke hamam en woont zonder blikken of blozen een onthoofding bij. Na een schipbreuk bij Rhodos waarbij ze haar meeste bezittingen verliest reist ze ongestoord verder in mannenkleding. Ze brengt een paar weken in Alexandrië door, waar de reisgids uit die tijd aanraadde om vooral een ijzeren ledikant mee te nemen (nu weten we waarom Alexine hier ook mee door de woestijn zeulde!). Ze ontmoet de heerser Mohammed Ali en onderneemt een niet ongevaarlijk tripje naar de piramiden van Giza waar bedoeïnen toen nog vrij spel hadden in de woestijn. Ze reist door naar Jeruzalem (geheel volgens de mode van de tijd) en trekt vandaar met kamelen naar Akko onder begeleiding van de plaatselijk rover-sjeik Abu Ghosh. Hij probeert nog de hoofdprijs te vragen voor zijn diensten maar (misschien anders dan Alexine) laat Lady Hester zich niet gemakkelijk oplichten. Ondertussen vermaakt ze zich met haar gevolg bestaande uit minnaar Michael Bruce jr. en Dr. Meryon, lijfarts tegen wil en dank.

    Ze verblijft drie maanden in Damascus, waar op dat moment strenge regels gelden voor Christenen hoe zich te kleden en gedragen, regels die Lady Hester aan haar rijlaarzen lapt. Te paard en ongesluierd rijdt ze door de stad, maakt vrienden met pasja’s en hoge militairen en bezoekt harems, de grote moskee en bijbehorende bibliotheek. Ze bouwt een goede relatie op met de moslimgemeenschap en besluit in navolging van koningin Zenobia naar Palmyra te reizen. Ook deze reis is niet zonder risico (men kon immers ontvoerd worden door een wahabietenstam) en niet goedkoop – de 1000 Engels ponden  die Lady Hester nodig heeft weet ze handig los te krijgen bij de vader van haar minnaar. Het lukt haar om heelhuids naar Palmyra te komen en terug, waarna ze kisten met planten en insecten aan de Royal Society in Engeland stuurt.

    Dan slaat alsnog het noodlot toe in de vorm van de builenpest, die op dat moment in de regio woedt. Hoewel ze haar begrafenis al geregeld heeft geneest ze, doch met littekens op haar huid en aangetaste longen. Ze wil als volwaardig ontdekkingsreizigster toegang krijgen tot de African Association, en laat zich boeken opsturen over de geografie, botanie, politiek en geschiedenis van het gebied. Ze gaat zich steeds meer identificeren met de Turken om haar heen en koopt (net als Alexine) slaven. Ze wordt geregeld overvallen door depressies en woede-aanvallen, niet geholpen door het feit dat een voor een haar familieleden overlijden, waaronder haar jongste zusje Lucy. Ook eindigt de relatie met haar minnaar Bruce.

    In oktober 1814 onderneemt ze een tocht naar Baalbek en Askelon, waar ze een archeologische expeditie onderneemt naar een vermeende goudschat. De schat vinden ze niet, wel een marmeren beeld dat ze om dubieuze redenen aan stukken laat slaan (kennelijk om te bewijzen aan de Ottomaanse regering dat ze niet van plan was het mee te roven zoals andere Westerlingen deden). Ze vat het idee op om boeken te publiceren over Arabische paarden en volksverhalen, maar het plan komt niet tot uitvoering. Wel verleent ze onderdak aan veel reizigers in het gebied, zoals de oudheidkundige William John Bankes en de auteur Alexander William Kinglake. In 1816 overlijdt haar vader, waar ze echter al lange tijd geen contact mee had.

    Net als Alexine wil Hester niet terug naar Europa, hoewel ze steeds meer last van kwalen krijgt. Ze is wispelturig wat betreft het ontbieden en wegsturen van personeel, inclusief haar lijfarts, en stort zich volledig op esoterische zaken. Ze vestigt zich op een bergtop in de buurt van Sidon, waar ze uiteindelijk tot haar dood zal blijven wonen. Ze steekt zich in de schulden om vluchtelingen op te vangen in de roerige omgeving, en buitenlandse expats zien haar steeds meer als excentrieke kluizenares. Zo wordt ze in boeken door de auteurs en reizigers die haar bezoeken steevast ‘tovenares’ en ‘profetes’ genoemd. Als haar lijfarts Dr. Meryon uiteindelijk terugkeert in 1937 treft hij haar aan in een vervallen huis zonder vast personeel, mager en pijprokend in bed. Hij weet haar memoires nog op te tekenen voor ze op 23 juni 1839 sterft.

    Janneke Budding heeft een toegankelijk en mooi boek geschreven dat een goed tijdsbeeld schetst en de lezer rijkelijk van achtergrondinformatie voorziet. Een nieuwe kennismaking met een markante vrouw uit de geschiedenis om meer over te leren!